Maurice Blondeau, Maurice Lardry en Jacques Campa waren drie vrienden die dienst hadden in het Franse leger en door de Duitsers gevangen werden genomen na de capitulatie van Frankrijk.
Ze werden vastgehouden in een van de vele gevangenkampen in Noordrijn-Westfalen en waren vastbesloten te ontsnappen. Het dichtstbijzijnde vriendenland was Nederland en in december 1941 lukte het om aan hun bewakers te ontsnappen. Na 4 nachten onder zeer moeilijke omstandigheden door weilanden en bossen te hebben gelopen, kropen ze onder het prikkeldraad door aan de grens met Nederland. Helemaal uitgeput en uitgehongerd vonden ze hun toevlucht in de kerk van Heerlen waar ze werden bijgestaan en geholpen door 2 priesters die hun voorzagen van burgerkleding. Ze werden op de trein gezet naar Maastricht en zouden van daaruit met een lijnbus naar België gaan. Echter ter hoogte van Eijsden werden ze opgepakt door een Duitse patrouille en opnieuw naar Maastricht gebracht waar ze een week in een Gestapo cel verbleven. Vervolgens werden alle 3 weer teruggebracht naar Duitsland alwaar ze een gevangenisstraf van een maand moesten uitzitten en te midden van uitgehongerde Russische krijgsgevangenen moesten vechten voor hun dagelijkse stukje brood. De ratten die ook honger hadden buiten beschouwing gelaten.
Na deze maand werden de Fransen overgebracht naar een kamp in Rheinberg alwaar ze te werk werden gesteld in een chemische fabriek van IG Farben. Ze beschouwden het als hun plicht om opnieuw te ontsnappen. Er was deze keer een serieuze voorbereiding nodig want ze werden goed bewaakt en waren beroofd van hun schoenen die vervangen waren door houten klompen. De schoenen kregen ze alleen op zondag terug om te voetballen op de binnenplaats van het kamp. Enkele Nederlanders die als arbeiders in de chemische fabriek werkten en van tijd tot tijd naar huis gingen namen voor hen 3 paar oude schoenen mee. Toen ze in april 1942 opnieuw besloten te ontsnappen gaven ze op een zondagmiddag na het voetballen deze oude schoenen terug in plaats van hun eigen schoenen. De bewakers bemerkten de misleiding niet, ze hadden immers het juiste aantal schoenen teruggekregen.
’s Nachts konden ze met moeite de fabriek verlaten en hoewel ze gevolgd werden door de honden die ze in de verte hoorden blaffen konden ze ontsnappen waarbij ze hun sporen met peper bestrooiden. Ook nu bereikten ze na 4 nachten gelopen te hebben de Nederlandse grens en wachtend tussen twee Duitse patrouilles kropen ze weer door het prikkeldraad naar Nederland. Maar waar nu naar toe, ze waren nog steeds gekleed in hun Franse uniformen en zonder geld, vies, moe en hongerig. Bij zonsopgang zagen ze een boerderij. Een jongeman was werkzaam op het erf en begreep onmiddellijk hun situatie en liet hun uitrusten in de hooischuur. Na enige tijd werden ze binnen gehaald in het woonhuis en konden ze zich te goed doen aan een tafel vol eten. Voor de rest van de dag en nacht verbleven ze weer in de lekkere warme schuur. De volgende morgen kregen ze burgerkleding en staken ze met een veerpont over naar de linkeroever van de maas. De vele Nederlanders op het veerpont hadden hun beslist als vluchtelingen herkend maar iedereen negeerden hen. Ze waren aangekomen in Broekhuizen en de jongeman die hun begeleide liet een sigaret vallen voor een mooi welgesteld huis, het teken dat zij daar naar binnen moesten gaan. Aan het eind van de gang stond een priester die in uitstekend accentloos frans vroeg binnen te komen in zijn bibliotheek voorzien van mooie gebonden boeken en gemakkelijk zittende lederen fauteuils. De priester sprak zoals aangegeven zuiver Frans en wat hun verbaasde was zijn uitstekende kennis van de Franse geschiedenis alhoewel hij bekende nog nooit in Frankrijk te zijn geweest. Eerst nadat het de priester duidelijk was dat hij met echte ontsnapte Franse krijgsgevangen te maken had veranderde zijn houding en kwam er een glimlach op zijn gezicht. Hij haalde een landkaart uit zijn bureau en gaf aan waar ze waren. Hij wees hun de weg naar Sevenum waar iemand hun in de kerk zou opwachten.
voormalige pastorie te Broekhuizen. Nu vakantiewoning www.devorsterpastorie.nl
s’ Nachts liepen ze door de weilanden naar het zuiden en volgden ze enkele kilometers lang een elektriciteitskabel waarna ze de klokkentoren van Sevenum ontwaarden. In de vroege morgen bereikten ze Sevenum maar werden op de doorgaande weg ingehaald door een Duitse auto met daarin 4 soldaten. De auto ging langzamer rijden en de rechterachterdeur ging open. Een Duitse soldaat keek in hun richting maar de deur ging weer dicht en de auto reed verder. Ze hadden het even heel erg benauwd gehad!
In Sevenum was een kerkdienst aan de gang toen ze achter in de kerk plaatsnamen. Nadat de dienst was afgelopen bleven ze alleen achter in de kerk. Opeens klonk een vrouwelijk stem die “volg mij” zei in het Frans. Er stond een vrouw achter een pilaar die ze niet hadden horen komen. Deze vrouw was Eugenie Boutet, zij bracht de mannen naar het portaal van de kerk alwaar ze de straat tegenover hun konden overzien, Eugenie zei; “Voor u ziet u een jongeman die een sigaret rookt, hij gaat zo dadelijk het Postkantoor binnen waar hij voor staat, u gaat dezelfde deur binnen”.
Nu bevonden de 3 Fransen zich in het postkantoor en drogisterij van de weduwe Vermeeren-Everts, tante Wies genoemd in de volksmond. Naast tante Wies waren haar zoons Jan en Piet, hun vriend Jan de Mulder en dokter Charles Le Lorrain aanwezig. De Fransen kregen eten, een warm bad en een bed met schone lakens en konden eindelijk uitrusten van hun vermoeide reis. Nadat ze enkele dagen op krachten waren gekomen werden de 3 Fransen per fiets door Jan de Mulder en Jan en Piet Vermeeren via verschillende routes naar Ittervoort gebracht alwaar de Verzetsbeweging aldaar hun verder via België weer terugbracht naar hun vaderland.
Maurice Blondeau, werd weer aangesteld als commandant van een regiment en vocht mee tot aan de Oostenrijkse grens alwaar hij slechts op enkele kilometers afstand van Berchtesgaden, Hitlers woonhuis op de Obersalzberg, de capitulatie van Duitsland meemaakte.
Enkele jaren na de oorlog kreeg Maurice Lardry via zijn zakenrelaties contact met een Nederlandse ingenieur aan wie hij de ontsnapping van de 3 Fransen vertelde en de wens om de mensen die hun hadden geholpen te leren kennen. Deze ingenieur bracht hun uiteindelijk in contact met hun helpers in Sevenum, er groeiden zeer nauwe contacten die tot hun overlijden hebben voortgeduurd.
Dit verhaal is vertaald uit de persoonlijke memoires van Maurice Blondeau, Colonel de l'armée française. In april 2011 is Maurice op 94 jarige leeftijd overleden (Frans Vermeeren)